10 juni 2008

De Boekendief

‘Wanneer de Dood een verhaal vertelt, kun je maar beter luisteren’, zegt de ondertitel op de cover van de intrigerende roman ‘De Boekendief’ van de Australische auteur Markus Zusak. Wie dat advies ter harte neemt wordt meteen en onweerstaanbaar mee gezogen in het ontroerende, geestige, en hoogst origineel gecomponeerde verhaal over Liesel Meminger. 550 pagina’s lang onderhoudt de Dood de lezer over een hoopje mensen uit de Himmelstraat in Molching, een benepen stadje in de buurt van München en Dachau, tijdens WO2. Liesel wordt er door haar moeder om veiligheidsredenen ondergebracht bij een pleeggezin. Tijdens de treinreis daar naartoe neemt de Dood Liesels kleine broer Werner mee. Dat hoort nu eenmaal bij zijn job, verklaart hij verontschuldigend. Daarbij raakt hij voorgoed gefascineerd door het oudere zusje en haar geschiedenis. In haar radeloze verdriet raapt Liesel na de begrafenis een boekje op dat in de sneeuw verloren lag, een ‘Doodgravershandboek’, een handleiding in 12 stappen naar succesvol doodgraven. Dat boek wordt de enige troostende herinnering aan haar dode broer en aan een verdwenen kindertijd en met die diefstal stelt ze meteen een eerste daad van verzet tegen de gang van zaken. Gestolen boeken vormen de rode draad in dit bizarre oorlogsverhaal. Aan het eind zal Liesel er veertien verzameld hebben, die stuk voor stuk een link hebben met wat haar overkomt. ‘De Boekendief’ is een boek over de troostende én vernielende kracht van woorden en verhalen. Gekweld door boze dromen leert Liesel tijdens eindeloze slapeloze nachten lezen. Haar pleegvader Hans Hubermann – de zachtaardige accordeonist ‘met de zilveren ogen’- wordt haar leraar. Met engelengeduld en met het ‘Doodgravershandboek’ als macaber didactisch materiaal. Het stelen van boeken wordt een onweerstaanbare drang voor Liesel, want woorden werken verslavend, en bieden een bevrijdend tegengewicht tegen de woorden waarmee Hitler een waanzinnige oorlog organiseerde. Later zal Max Vandenburg, een in de kelder van de Hubermanns ondergedoken jood, de bladzijden van ‘Mein Kampf’ met witte verf overschilderen en er een nieuw verhaal in schrijven voor Liesel, als bezegeling van hun vriendschap. En na een soort Kristalnacht in het stadje, redt Liesel alweer een boek uit de brandstapel. In de schuilkelders brengt Liesel soelaas met haar voorleessessies en uiteindelijk zal het boek dat ze zelf in de kelder zit te schrijven voor haar redding zorgen tijdens een verwoestend en moordend bombardement. ‘De Boekendief’ is niet nog maar eens een oorlogsverhaal over nazi-Duitsland en de Holocaust. Dat heeft alles te maken met het bijzondere vertelperspectief en met de merkwaardige chronologie. Zusak voert de Dood op als een meesterlijke verteller met kennis van zaken. Geen voorspelbare ‘Magere Hein’ met zeis en ander toebehoren, maar haast van vlees en bloed: cynisch, grappig, welsprekend, irritant bedillerig, teder en vol mededogen tegelijk, doet hij zijn curieuze verhaal en probeert hij de sympathie van de lezer te winnen. Hij blijkt al even bang voor de mensen als die voor hem zijn. En bovendien ‘gekweld door mensen’ en het menselijk ras: ‘hoe één en hetzelfde tegelijkertijd zo lelijk en zo prachtig kon zijn, en zijn woorden zo vernietigend en zo briljant.’. Markus Zusak maakte een briljant geschreven en ingenieus bedacht cross-over boek dat onlangs terecht met een Zilveren Zoen werd bekroond. De Boekendief. Markus Zusak. Vertaald door Annemarie Lodewijk. The House of Books. Annemie Leysen

21 april 2008

SMAK en Justin Case; een paar losse beschouwingen • Deze twee crossover, of Young Adult, of Bildings-, of coming of age-romans hebben – inhoudelijk althans - veel met elkaar gemeen. Sam en David (alias Justin) ondernemen allebei, en elk op hun eigen bizarre manier, alles om aan de onafwendbare volwassenheid te ontsnappen. Justin vervalt herhaaldelijk in een soort depressieve apathie; Sam zoekt zijn heil in een virtuele ‘vertrouwenspersoon’ (de ultieme skater Tony Hawk). En allebei hebben ze heel erg hun mummy nodig… • Humoristische en scherpe dialogen in ‘Smak’. Ik vond de gesprekken met en de citaten van de skateheld aandoenlijk en erg slim bedacht. Meg Rosoff kon me stilistisch heel wat minder bekoren. Een erg artificiële constructie, deze Justin Case, waar ik met de grootste moeite doorheen ben geraakt. Het absoluut onliteraire puberale gedram in ‘Smak’ vond ik erg geloofwaardig en geestig. • ‘The Catcher in the Rye’ revisited in ‘Smak’. Duidelijke verwijzingen naar de openingszin op de eerste pagina… • Drie reisjes in de toekomst lijken me best acceptabel en een interessante compositorische ingreep. Annemie CITATEN Uit Smak ‘Een baby is natuurlijk niet zo iets als een iPod. Het grootste verschil is dat niemand je berooft om je baby. Je hoeft je baby niet in je zak te houden als je 's avonds laat in de bus zit. Dat zegt toch wel iets.’ ‘Ik had een smak gemaakt. De wieltjes waren losgekomen van de trucks en de trucks waren losgekomen van het deck en ik was tien meter de lucht in gevlogen en tegen een stenen muur geknald. Zo voelde het, tenminste. Maar zonder zichtbare verwondingen.’ ‘Rufus werd geboren op 12 september. Als Alicia’s weeën niet waren gestopt, zou hij op 11 september zijn geboren, wat niet geweldig zou zijn geweest, eigenlijk, hoewel er natuurlijk talloze mensen geboren zijn op 11 september, sinds 11 september.’ Annemie

Nick Hornby

Nick Hornby Smak Is dit een crossover boek ? Eerlijk gezegd vind ik niet dat het echt ‘overcrosst’, in geen van beide richtingen. Enerzijds heb ik voortdurend het gevoel dat ik een volwassene hoor die probeert te klinken als een jongere – en dan heb ik het over de taal. Misschien ligt het aan de vertaling, dat kan, maar als ik duizend keer ‘als je begrijpt wat ik bedoel’ lees, dan denk ik: klinkt een beetje fake. En dan denk ik ook: niet genoeg geschrapt, jongen. Het boek is trouwens een flink stuk te lang, naar mijn gevoel. En anderzijds heb ik het gevoel dat het qua uitwerking aan de kant van de jongeren blijft steken: te veel en te simpele uitleg (waardoor het geheel te oppervlakkig wordt), veel te veel skateboard-toestanden en te weinig complexiteit. Maar misschien ben ik nu te streng, omdat ik net ‘Het Verdriet van België’ aan het herlezen ben, en dat snijdt je natuurlijk de adem af: hoe een auteur vanuit het standpunt van een elfjarige zo’n uitzonderlijk rijke en geschakeerde gevoelswereld kan oproepen, zonder ook maar één moment vals te klinken, en dan bijwijlen nog grappig zijn ook: pff en amai! Er zitten mooie vondsten in dit boek natuurlijk, zoals die imaginaire gesprekken met de superskateboarder Tony Hawk (die op een grappige manier de oppervlakkigheid van dat soort boeken blootleggen), de flash forwards (hoewel die op de duur op de zenuwen werken omdat ze te lang duren), en af en toe is Hornby best wel grappig en gevat, maar veel minder dan in ‘About a boy’ of ‘High Fidelity’: daar vindt hij écht de juiste toon! En wederom, net als bij Meg Rosoff, kom ik dan mezelf tegen. Als lezer bedoel ik: vind ik ‘High Fidelity’ leuker omdat ik meer affiniteit heb met LP’s dan met skateboards? Of is het gewoon nog eenvoudiger: word ik nu écht een beetje oud en vinden jongeren dit boek geweldig, nét omdat het zo babbelachtig en uitleggerig is, omdat het zo’n omstandige en herkenbare uitleg verschaft over al die relaties en toestanden (vader, moeder, skatevrienden, Alicia, seks, tricks) En tenslotte kom ik ook mezelf als schrijver tegen in dit boek, omdat ik net zelf zo’n jonge aap aan het woord heb gelaten in mijn laatste boek, en ik het dus zeer lastig vind om te oordelen over een zeer succesvolle collega die hier – naar mijn zeer bescheiden gevoel – te nadrukkelijk de stem van een jongere probeert te vinden, maar daar niet helemaal in slaagt. Maar ik weet uit ervaring hoe moeilijk dat begot wel is! Vragen, vragen, vragen… Morgen: antwoorden? Tof. Jan

20 april 2008

SMAK

Dit boek hoeft voor mij niet, maar zou bij veel jongeren wel eens kunnen aanslaan. De taal is erg beperkt in tegenstelling tot Rosoff, maar dat is ook logisch, want de jongen zelf is niet zo talig en je zit in hem. Dus wat mij vaak irriteerde, zou wel eens kunnen werken voor jongeren die zelf niet zo talig zijn en die verwoording van die emoties zo zelf ervaren. Ze krijgen dan een thema, een problematiek aangereikt op hun niveau. De kijk op trouw, liefde en seks is zo'n thema waar jongeren toch nogal mee zitten. Hoe Sam en Alicia op het einde hun 'relatie' beleven, is behoorlijk controversieel voor heel wat van die lezers en zal hen aan het denken zetten. Het is zo'n 'probleemroman' waar je met de klas, met jongeren over kunt praten vanuit hun leefwereld. Dat maakt het echter geen goed boek. Een groot aantal zaken zijn te cliché zijn voor ervaren lezers: zijn sociale klasse, zijn thuissituatie met de ongetrouwde moeder... . Dat sommige zaken heel lang van te voren al wel duidelijk zijn (dat er na de onveilige keer een baby komt, weet je als lezer ook al lang voor Sam het vertelt), hindert ook. De flash forwards over zijn leven met Roof en Alicia weken niet echt (o.a. omdat ze te lang zijn). Het boek is minstens 50 blz. te lang.... Allemaal waar, maar voor niet zo ervaren lezers zijn dit misschien wel troeven. Waar ik toch nogal wat vragen bij heb in zijn poging de jongeren te benaderen, is zijn poging om de taal van een jongere te gebruiken. Ik heb bij leerlingen en ook thuis bij onze kinderen al vaak te horen gekregen dat het een goede poging van de schrijver was om dat taaltje na te doen en te gebruiken, maar dat je het er zo kon uithalen dat het 'fake' was. Die indruk had ik hier ook vaak (dat kan ook aan de vertaling hebben gelegen natuurlijk). Dit boek crosst niet over, maar blijft aan één kant staan voor mij. Rudi

justin case

Ik had veel last om als lezer in Meg Rosoffs boek opgenomen te worden. Dat Noodlot als personage werkt voor mij niet (ook al begrijp ik wel hoe een 'puber' de dreiging van allerlei dingen die fout kunnen gaan in het leven, kan ervaren); de wijsheid van Dorothea is soms/vaak irritant (ook al begrijp ik wel dat sommige kinderen erg vroeg levenswijs zijn), de ouders zijn erg cliché (ook al begrijp ik wel dat zo'n puber niet de meest evidente persoon is om mee om te gaan)... Ald ie dingen hinderen en staan in de weg. Ik begrijp wel wat Rosoff wil doen en vertellen; ik vind het zelfs (creatief) gewaagd van haar om op deze niet evidente manier een puber en zijn duisternis te beschrijven, maar dat is niet voldoende om het voor mij een goed boek te maken. Dat "begrijpen" en "vinden" is te theoretisch en onvoldoende om van een goed boek te spreken. Dat iedereen zo nu en dan het verhaal van zijn of haar standpunt mag vertellen is ook wel begrijpbaar, maar moet dat nu echt iedereen zijn (zelfs Ivan op een bepaald moment).... En toch. Het heeft wel wat. Ze kan heel wat met taal (vooral dat) en het boek heeft erg mooie passages, gaat er soms op een heel leuke manier over, waardoor het grappig wordt in zijn duistere kanten. Het portret van de puber is wel (in zijn donkerte) één dat kan voorkomen inclusief imaginaire hond; dat die hond als een soort rode draad, als begin, midden en einde van het boek, werkt, is ook wel knap. Die opbouw zit dus wel goed. Hoe meer ik las, hoe beter ik het vond, maar de 'maars' bleven toch een aantal keren komen en dat is geen goed teken. Ik vraag me ook af of jongeren dit boek wel aan kunnen; dit is een boek dat misschien voor hen wel 'te' is met dat Noodlot, die hond... terwijl Hornby's boek in zijn grotere evidentie wel eens beter zou kunnen aanslaan. Zijn wij geen crossoverboeken aan het lezen vanuit de volwassenheid, vanuit de ervaren lezer? Dan valt Hornby's boek heel snel door de mand en vinden wij over het algemeen Rosoffs boek beter. Lezers van dit soort boeken zijn maar voor een beperkt gedeelte ervaren lezers en die zouden dus door de eenvoud, de duidelijkheid, de beperktere taal... van Hornby wel eens veel meer gecharmeerd kunnen zijn dan door dit boek. Rudi

19 april 2008

Justin Case

Na ‘Hoe ik nu leef’ was ik met heel hoge verwachtingen aan dit boek begonnen, maar de teleurstelling was groot. Ik vond er geen zak aan. Zeer goed geschreven, dat wel, die Meg Rosoff kan echt wel met haar laptop overweg, en verschillende scènes zijn hel straf (de jas, het hardlopen, de ingebeelde hond, de vliegtuigramp), er zitten mooie personages in (Agnes) en de vondsten en de goed gekozen details zijn ook nogal talrijk, maar het ‘pakt’ me geen moment. Hoe dat komt? Je ne sais pas. Misschien is het uitgangspunt te artificieel? Niet, denk ik, want er bestaat een bvb film met ongeveer hetzelfde uitgangspunt: ‘Le battement d’ailes du papillon’ (als een vlinder met zijn vleugels klappert boven de Atlantische Oceaan kan dat een orkaan veroorzaken boven de Stille Oceaan, mits een aantal voorwaaren die ik nu vergeten ben maar die te maken hebben met de chaostheorie) en die vond ik zeer boeiend en plezant en onderhoudend. En ontroerend ook, bijwijlen. Het zal dus aan de uitwerking liggen. Justin komt - voor mij - nooit tot leven. Zo simpel is het eigenlijk. Hij pakt me niet, hij pakt me niet mee, hij ontroert me niet. Ik zit niet in spanning over wat er nu weer met hem zal gebeuren, ik ben niet bang voor de Kismet-gast die af en toe in vet gedrukte bladzijden komt dreigen, ik weet niet of het zal lukken met Agnes en of hij goede seks gehad heeft met haar (en eigenlijk wil ik dat ook niet weten)en wat kan me in godsnaam die ijsgrijze suède jas schelen! Kortom: het raakt me allemaal voor geen millimeter. En dat is natuurlijk dodelijk voor een boek, hoe goed het ook geschreven is. And that puzzles me: hoe komt dat toch, dat zo’n verhaal niet tot leven komt? Ligt het aan mij, aan het moment van de lectuur? Zat ik toen op een punt in mijn leven waarop ik dat soort verhalen niet toeliet? Of was ik gewoon te moe? Of waren de omstandigheden niet goed? (Ik heb ooit eens een boek van Scott Fitzgerald gelezen in de wachtkamer van een ziekenhuis – daarna nooit meer Scott Fitzgerald kunnen lezen…) Maar nee hoor, nikske van dat alles, vrienden,ik verzeker u: ik was perfect gelukkig toen ik dit boek las, Claus was nog niet dood, ik was nog niet herbegonnen in ‘Het Verdriet van België’ (waarbij zovele andere boeken in het niets verzinken), ik was niet chagrijnig, bitter of depressief, ik had geen tandpijn en mijn lief had mij niet verlaten. Help mij, lieve leesvrienden: hoe komt dat toch? Tot maandag, Jan

28 januari 2008

De keuze van Annemie

Op het eerste gezicht heel toegankelijk, die poëzie van Szymborska. Alles lijkt glashelder, doorzichtig, eenvoudig. Soms denk je dat, wat ze te vertellen heeft, net zo goed in een prozastukje of een column zou passen. Maar steeds weer bots je op die raadselachtigheid, die andere, meer poëtische logica, dat suggestieve, die andersoortige alchemie die in proza geen stem kan krijgen. Haar inzichten zijn vaak verrassend warrig en mysterieus, maar –gelukkig maar – nooit vervalt ze in het irritante soort geheimtaal waar poëzie vaak voor wordt misbruikt (vind ik, althans…). Mijn keuze: ‘De eerste foto van Hitler’ (p 248-249): Szymborska komt hier wel erg ironisch (cynisch?) uit de hoek. Niets dan schattige aardigheidjes worden rond een babyfoto van Hitler geassocieerd. De opsommende diminutieven laten alleen maar hoop op veel goeds vermoeden. ‘Een duifje zien betekent een blijde boodschap’: mogelijke verwijzing naar vredesduif?? Het adres van de fotograaf, vermeld aan het eind, moet het helemaal echt doen lijken en suggereert meteen ook mogelijk onheil (een nette buurt, betrouwbaar, maar: ‘Geen jankende honden of onheilspellende voetstappen. ’). De twee laatste regels vind ik moeilijk te plaatsen… ‘De plas’ (p 330): Een typisch Szymborska-gedicht, lijkt me. Erg simpel op het eerste gezicht, een angstfantasie zoals kinderen die kunnen hebben: door een bodemloze plas heen zakken en ergens (waar?) door het wolkendek worden ingesloten… Een mooi beeld, vind ik dat. En dan het bevrijdende inzicht: ‘dat niet alle slechte avonturen/ binnen de regels van de wereld passen/ en kunnen gebeuren/ zelfs al zouden ze het willen.’. Hoewel hier wordt gesuggereerd dat er wél heel wat verkeerds kan gaan. Szymborska zet je wel vaker op het verkeerde been… ‘Einde en begin’ (p 280-281): Een aangrijpend gedicht over de waanzin van oorlog, over hoe mensen vergeten, over de opbouw; heel mooi verwoord vind ik. In de eerste vier strofen gaat het over het opruimen van een oorlog. Een obligate, doodgewone klus, zo klinkt het. Opvallende herhaling van ‘Iemand moet..’ relativeert de ellende, laat een en ander erg terloops en alledaags klinken. Erg cynische overgangsstrofe: ‘Fotogeniek is het niet/ en het kost jaren./ Alle camera’s zijn al / naar een andere oorlog.’. Het vergeten is begonnen. Daarom ook die halve, onvolledige verzen in de volgende strofe? De verhalen over wat gebeurde gaan algauw vervelen. ‘Doorgeroeste argumenten’ worden vanonder een struik opgegraven en naar de vuilnisbak gebracht. Waar ging die oorlog ook weer over? De laatste strofe herinnert aan het gedicht ‘Grass’ van Carl Sandburg. Gras bedekt alles op den duur… een hoopvol stemmend slot? Ook hier weer die beweging van heel gewoon en smal naar allesomvattend, zowel in de taal als de thematiek. Annemie

27 januari 2008

Wislawa Szymborska (selectie Marleen)

Een eerste gedicht dat ik wil aanhalen is het korte Vietnam (p 124). Een reeks eenvoudige vragen krijgt steeds het korte ‘Weet ik niet’ als antwoord. Met weinig woorden creëert Szymborska hier een sfeer van verregaande onverschilligheid, gevolg van alle geleden ontbering. Of gaat het veeleer om radeloosheid? Een ding is wel duidelijk: voor haar kinderen zal deze vrouw nog tot het uiterste gaan.

Een verwant thema, vluchtelingen, komt aan bod in Enkele mensen (p 339). Het universele karakter, dat in het begin van het gedicht wordt opgeroepen met ‘in een of ander land’, wordt in heel het gedicht verder doorgetrokken (‘een of andere weg’, iemands weggrissen van iemands brood’, ‘dichtbij of verder weg’), soms tot in het absurde (‘een of ander alles’). Het woordenspel komt ook mooi tot uiting in de derde strofe: ‘elke dag leger,’, doelend op de kruiken en bundels, ‘elke dag zwaarder’, verwijzend naar de tocht zelf. Of helemaal op het einde: ‘en zal hij hen in een of ander leven laten’.

Lijst (p 347) haalt een aantal vragen aan over ‘belangrijke en minder belangrijke kwesties’. De toon van het hele gedicht blijft evenwichtig terwijl de soorten vragen en de manier waarop ze gesteld worden toch afwisseling brengen. Geen vreemde sprong aan het einde van het gedicht dus, iets wat me in vele andere gedichten van Szymborska toch wel wat stoorde.

Marleen

25 januari 2008

Enkele notities

Een beetje commentaar na een (veel te snelle) kennismaking met de poëzie van Szymborska. Origineel en efficiënt taalspel zag ik aan het werk in ‘Kleding’ (p. 239). Het lijkt op het eerste zicht wel een lesje in het vervoegen van werkwoorden, of een greep uit het betekeniswoordenboek. Een niet nader genoemde jij, wij en jullie trekken diverse kledingstukken uit (en naderhand weer aan) voor een consult bij de dokter:“jassen, blazers, colbertjes, blouses / van wol, van katoen, polyester/ rokken, broeken, sokken, ondergoed’. De ongerustheid van de patiënten blijkt echter voor niets geweest te zijn, wat tot opgelucht en opgewonden gekwetter leidt: “zie je wel, en jij dacht, en wij vreesden, en jullie veronderstelden, en hij vermoedde’. Er is nog tijd van leven voorspeld, en het verfrommelde sjaaltje, achteloos in b.v. een mauw gepropt, blijkt plots nog langer van nut te kunnen zijn dan gevreesd. Een universele ervaring krijgt hier heel concreet gestalte door het nauwkeurig benoemen van kleren en manieren van ze aan te trekken, het weergeven van flarden gesprekken. Een heel conreet, aanschouwelijk gedicht, zonder het ietwat drammerige en betogende dat vaak de gedichten van Szymborska kenmerkt.
Iets te betogend naar mijn smaak is b.v. De mensen op de brug (p. 271)(zie plaatje bovenaan), maar het is wel een interessante reflectie op de verschillende wijzen van kijken naar een prent. De titel van het gedicht verwijst naar een tekening van de 19de-eeuwse Japanse prentkunstenaar Utagawa Hiroshige. Het is een prent uit de serie ' One Hundred Views of the Famous Places of Edo’ (Edo is de oude benaming voor Tokio), met als titel ‘Onverwacht onweer over de Shin-Ohashi brug en Atake. Het gedicht heeft als titel ‘De mensen op de brug’ (en fungeert ook als titel voor de bundel waarin het opgenomen werd). Met die titel wordt de lezer meteen enigszins op het verkeerde been gezet. Het gedicht gaat immers niet zozeer over wat de mensen op de brug meemaken, maar over het inzetten van kunst als verzet tegen de vergankelijkheid, een activiteit die de ik als ‘vreemd’ bestempelt, maar toch nog wel weet te waarderen. Al te gek wordt het echter wanneer sommige lieden zich gaan identificeren met ‘de mensen op de brug’, en wel zo vergaand dat ze hetzelfde horen en voelen, en menen dat zij ook aan de tijd zullen kunnen ontsnappen.
Een sterk gedicht vind ik ‘Martelingen’ (p.254-255), vol deernis voor het gepijnigde lichaam dat door de eeuwen heen steeds op dezelfde manier weerloos aanwezig blijft: ‘Het gebaar van handen die het hoofd beschutten / is echter nog precies zoals het was’. Ook de beulen blijven de hele geschiedenis door even efficiënt in het veroorzaken van zoveel mogelijk pijn in het lichaam ‘dat is en is en is / en zich nergens bergen kan’. De ziel daarentegen beschikt over zichzelf, kan komen en gaan, verdolen en de weg terug vinden, een thema dat overigens ook in andere gedichten in de bundel opduikt.
Heel aardig is op p. 257 ook ‘Het schrijven van een CV’, een ironische handleiding over hoe je bij het beoefenen van dit genre een mensenleven tot data en feiten hoort te reduceren. Geen beschrijvingen van landschappen dus, maar adressen, geen herinneringen maar data, lidmaatschappen zonder waarvan en onderscheidingen zonder waarvoor. Alleen jammer van de laatste regel, waarin de lichte toon van het vers plots overstemd wordt door het dreunen van de papiervernietiger, die de zinloosheid van CV’s naar mijn smaak al te nadrukkelijk in de verf komt zetten. An DV

24 januari 2008

Wislawa Szymborska

Een erg boeiend gedicht is ‘Vier uur ’s morgens’ blz. 39.

Typisch voor haar dichtkunst is dat zij erin slaagt om over iets heel gewoons (vier uur ’s morgens) een beschrijving te geven die dat moment veel meer kracht en cachet geeft, bepaalde facetten van dat moment doet oplichten en de lezer verwonderd doet kijken naar de wereld en zichzelf.

Opvallend is daarbij dat sommige woorden en echt concreet zijn (bv. het uur van zij op zij omdat de slaap niet (opnieuw) wil komen) en toch heel wat suggereren, respectievelijk vragen oproepen (bv. het uur geruimd voor het hanengekraai of het uur voor dertigjarigen). Die mix is erg typerend voor haar dichtwerk in allerlei variaties.

Een tweede is ‘Autotomie’ blz. 175 over de beide kanten die in ons en in de wereld aanwezig zijn, over de mens die en leeft in de wereld en zichzelf terugtrekt, die en lacht en huilt en beide tegelijkertijd kan doen. De vergelijking met de natuur en zoiets gewoons als een zeekomkommer relativeert de mens heel sterk en plaatst hem opnieuw in de natuurlijke orde van de dingen. Toch is hij ook speciaal, want anders dan bij de zeekomkommer omringt de afgrond ons. Dat idee komt ook voortdurend terug.

De taal is opnieuw ogenschijnlijk erg eenvoudig en direct to the point, maar opent tegelijkertijd allerlei perspectieven.

‘Het moment’ blz. 315 heeft een andere dimensie. Het is veel meer aanvaardend; het leven is er in alle momenten en de dichteres vraagt om meer aandacht voor het beleven van dat moment. Opnieuw is de natuur en de mens die daarmee verweven is, heel sterk aanwezig. Opnieuw vertrekt het gedicht van een eenvoudige waarneming die heel concreet (9 uur 30) omschreven wordt, maar het moment en de eenvoudige waarneming overstijgt.

Soms is in haar wereld alles harmonieus, maar vaak is er (een voorgeschiedenis van) vechten en wringen, van ontstaan en worstelen.

Soms is er echter ook puurheid en dan vallen woorden gewoon samen met de dingen.

Opnieuw is de taal en gewoon en openbarend, gaat het over het concrete van het moment en het individu, maar ook over altijd en de mensheid.

Rudi